Schilder graficus Jan Montyn werd op 13 november 1924 als Jan Montijn geboren in een zwaar gereformeerd gezin in Oudewater. Vooral zijn vader, huisschilder en ouderling, was zwaar op de hand. Toen hij twintig was ontvluchtte hij dat keurslijf door soldaat te worden. Dat werd het begin van een avontuurlijk leven, dat hem in 1944 dienst van de Kriegsmarine in de loopgraven in Letland aan het Oostfront bracht om te vechten tegen Bolsjewieken, die hij door zijn opvoeding beschouwde als de antichrist. Na verblijf in een Nederlandse opvoedingsgesticht na de oorlog, vocht hij in 1950 in Korea in dienst van het Franse Vreemdelingenlegioen.
Overal waar hij reisde maakte hij schetsen. Hij keerde gewond uit Korea terug naar Nederland, vervreemd en agressief. Hij werd aangesteld als conservator van een militair museum waar zijn feestjes uit de rails liepen. Zo erg dat hij negen maanden werd opgesloten in een gekkenhuis met een atelier waar hij zich als schilder ontpopte. Hij kreeg ontslag met S5 en ging in 1957 als kunstschilder aan de slag in De Pijp in Amsterdam.
Het grafische vak leerde hij van kunstenaar Anton Heyboer, die hem zijn eerste etspers schonk. Die zorgde er ook voor dat hij losser ging werken, een stijl ergens tussen de kinderlijke tekening van Heyboer en die van de Cobragroep. Aanvankelijk zwartwit, later steeds kleurrijker.
Hij toog naar Vietnam begin jaren zestig om na een korte opleiding gewonde kinderen te verzorgen en uit de oorlogsgebieden te halen, werk dat hij zou blijven doen.
Hij verhuisde naar Salernes in Frankrijk, later naar New York en Pattaya (Azië), waar hij humanitaire hulp verleende en de zorg opnam van kinderen uit diverse Zuidoost-Aziatische landen. In Laos en Cambodja, maakte hij gevaarlijke tochten om te zorgen voor aanvoer van medicijnen.
De exotische landschappen in Azië komen terug in zijn etsen, die opvallen door het kleurgebruik, vooral blauw, aardetinten en een specifieke kleur groen.